Deze vraag kwam onlangs aan de orde in een zaak bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag. De casus was als volgt. De gemeente Katwijk wil een bedrijfsgebouw slopen dat grenst aan het perceel van Kruijt. Na het verkrijgen van een sloopvergunning – waartegen geen bezwaar wordt gemaakt – vraagt de gemeente toestemming aan Kruijt voor het gebruik van zijn tuin in verband de uitvoering van de sloopwerkzaamheden, bestaande uit het plaatsen van een bouwhek en het treffen van voorzieningen om de sloop mogelijk te maken. Daarbij biedt de gemeente aan om eventuele schade in de tuin als gevolg van de sloopwerkzaamheden te vergoeden. Kruijt weigert toestemming.

Als redenen voor weigering voert Kruijt aan dat hij en zijn familieleden veel overlast ondervinden van de sloopwerkzaamheden rondom zijn woning. Het uitvoeren van de werkzaamheden zal dan ook een negatieve impact op zijn gezin hebben, aldus Kruijt. Daarnaast bestaat gegronde vrees voor verzakking van de woning, aangezien op een afstand van slechts 6 meter van de woning tot een diepte van 3,5 meter gegraven zal worden.

De Voorzieningenrechter is van oordeel dat de door Kruijt genoemde redenen geen gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 5:56 BW. Dit artikel bepaalt het volgende:

“Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen”.

In dit geval zien de bezwaren van Kruijt op de sloopwerkzaamheden zelf en de overlast die hieruit voortvloeit, terwijl het volgens de Voorzieningenrechter moet gaan om de vraag of er gewichtige redenen zijn voor Kruijt om het gebruik van zijn tuin, het plaatsen van een bouwhek en het treffen van voorzieningen, te weigeren. Dergelijke gewichtige redenen zijn er niet, aldus de Voorzieningenrechter. Hetzelfde geldt voor de vrees voor verzakking van de woning, nu deze vrees niet zozeer het gevolg is van het gebruik van de tuin, maar verband houdt met de buiten het perceel van Kruijt uit te voeren werkzaamheden.

Uit deze uitspraak volgt dat het begrip “gewichtige redenen” als bedoeld in artikel 5:56 BW vrij beperkt wordt uitgelegd. Het moet gaan om bezwaren die direct verband houden met het gebruik van het perceel. Dat was bij Kruijt, die op zich begrijpelijke bezwaren had, niet het geval.

Wil de gebruiker een geslaagd beroep op artikel 5:56 BW doen, dan zijn daar wel voorwaarden aan verbonden. Deze zijn de volgende:

  1. Het gebruik moet noodzakelijk zijn;
  2. Het gebruik moet tijdelijk zijn;
  3. Er dient van te voren een behoorlijke kennisgeving te worden gedaan;
  4. Er dient een schadeloosstelling te worden betaald.

Aan al deze voorwaarden had de gemeente voldaan. Zo was het gebruik van de tuin noodzakelijk ter bescherming van het perceel van Kruijt tegen afvallend en wegspringend puin, waarbij het gebruik hooguit 2 tot 3 weken in beslag zou nemen. Daarnaast had de gemeente van te voren het sloopplan aan Kruijt toegestuurd en had zij aangeboden eventuele schade te vergoeden.

Marius Rijntjes (rijntjes@m2advocaten.nl)

User avatar
Marius Rijntjes rijntjes@m2advocaten.nl